vrijdag 29 november 2013

Karel van de Woestijne : De boer die sterft (1918)




En zie, daar werd hij plotseling heel rustig. Hij had zijn ogen niet open gedaan. De kamer lag heel zindelijk in zoete avondklaarte. Hij zag alles heel goed op zijn plaats staan: het kaske met de Onze Lieve Vrouw; zijn oude klakke aan den biezen stoel. En hij zag nog wel wat anders : hij zag Wanne, zijn oude Wanne, compassielijk naast zijn bed staan…..

Maar het was Wanne niet : het was zijn ontwakende Ziel… Maar het was Wanne toch….

En hij zag dat Wanne hem vredig tegenlachte. Stuk voor stuk deed zij traag haar kleren uit, die ze proper opplooide en lei op den stoel, bij zijne klakke. Zij ging ook te bedde komen, zag hij. En nu had hij de zekerheid dat zij voortaan altijd bij hem zou wezen…Hij zag dat ze zich op haar knieën zette, voor haar gebed. Hij deed zijn ogen toe. In zijn hoofd bad hij mee : “Onze Vader die in den Hemelen zijt….”

En toen hij gedaan had wachtte hij een beetje. Hij wachtte tot Wanne iets zeggen wou. Maar ze zei niets. Toen wilde hijzelf iets zeggen. Wat zou hij zeggen, dat...? Hij wachtte nóg een beetje. Maar toen begon hij olijk te glimlachen. Hij wist nu wat hij zeggen moest. Hij wist; o, hij wist...

En hij deed zijn mond open, zijn zwarte mond. Maar hij zei niets.
Want hij was dood.







Charles Aznavour - La Bohème (1965)





Je vous parle d´un temps
Que les moins de vingt ans
Ne peuvent pas connaître
Montmartre en ce temps-là
Accrochait ses lilas
Jusque sous nos fenêtres
Et si l´humble garni
Qui nous servait de nid
Ne payait pas de mine
C´est là qu´on s´est connu
Moi qui criait famine
Et toi qui posais nue

La bohème, la bohème
Ça voulait dire on est heureux
La bohème, la bohème
Nous ne mangions qu´un jour sur deux

Dans les cafés voisins
Nous étions quelques-uns
Qui attendions la gloire
Et bien que miséreux
Avec le ventre creux
Nous ne cessions d´y croire
Et quand quelque bistro
Contre un bon repas chaud
Nous prenait une toile
Nous récitions des vers
Groupés autour du poêle
En oubliant l´hiver

La bohème, la bohème
Ça voulait dire tu es jolie
La bohème, la bohème
Et nous avions tous du génie

Souvent il m´arrivait
Devant mon chevalet
De passer des nuits blanches
Retouchant le dessin
De la ligne d´un sein
Du galbe d´une hanche
Et ce n´est qu´au matin
Qu´on s´asseyait enfin
Devant un café-crème
Epuisés mais ravis
Fallait-il que l´on s´aime
Et qu´on aime la vie

La bohème, la bohème
Ça voulait dire on a vingt ans
La bohème, la bohème
Et nous vivions de l´air du temps

Quand au hasard des jours
Je m´en vais faire un tour
A mon ancienne adresse
Je ne reconnais plus
Ni les murs, ni les rues
Qui ont vu ma jeunesse
En haut d´un escalier
Je cherche l´atelier
Dont plus rien ne subsiste
Dans son nouveau décor
Montmartre semble triste
Et les lilas sont morts

La bohème, la bohème
On était jeunes, on était fous
La bohème, la bohème
Ça ne veut plus rien dire du tout...



zondag 10 november 2013

Jacques Brel - J'arrive




De chrysanthèmes en chrysanthèmes
Nos amitiés sont en partance
De chrysanthèmes en chrysanthèmes
La mort potence nos dulcinées
De chrysanthèmes en chrysanthèmes
Les autres fleurs font ce qu'elles peuvent
De chrysanthèmes en chrysanthèmes
Les hommes pleurent les femmes pleuvent

J'arrive j'arrive
Mais qu'est-ce que j'aurais bien aimé
Encore une fois traîner mes os
Jusqu'au soleil jusqu'à l'été
Jusqu'au printemps jusqu'à demain
J'arrive, j'arrive
Mais qu'est-ce que j'aurais bien aimé
Encore une fois voir si le fleuve
Est encore fleuve voir si le port
Est encore port m'y voir encore
J'arrive j'arrive
Mais pourquoi moi pourquoi maintenant
Pourquoi déjà et où aller
J'arrive bien sûr, j'arrive
Mais ai-je jamais rien fait d'autre qu'arriver





dinsdag 5 november 2013

Bart Chabot - Broodje gezond (1996)




„‘Dinsdag, 14 januari 1992

We zitten in een café. Eentje van 'alle tijden'. Bruin, kleedjes op tafel, nieuwerwetse lampenkappen en een dor biljart. Zo hebben we in honderden cafés gezeten. We zijn niet de enigen, maar het is er ook niet druk. Amsterdammers. De bekkies staan niet stil. Het is vroeg in de ochtend. We hebben de nacht overgeslagen.
'Wat ik me altijd heb afgevraagd, Herman,' zeg ik. 'Je vader en je moeder, je zussen, je broer?'
'Voor mijn geboorte,' antwoordt hij, 'bestond er niets.'

Met hoge snelheid rijdt de taxi, als besmet door Broods gejaagdheid, via de trambaan de Overtoom af.
'Ik heb een verrassing voor je,' zegt Herman. Hij gebaart de chauffeur te stoppen op de hoek van een zijstraat. Brood springt uit de wagen en belt aan bij een deur waar met glimmende letters HUIZE RIA op staat.

Ik wil uitstappen, maar de taxichauffeur draait zich om en zegt met Amsterdamse tongval: 'Ik heb Herman al heel wat keren in de wagen gehad. Ik vind 't wel een aardige gozer, hoor. Ik mag 'm ergens wel. Maar toch, ik weet het niet. Laatst had ik 'm ook in mijn wagen, zat-ie achterin, ik kijk in mijn spiegel, had-ie een colbertjasje aan en een stropdas, met verder niks d'ronder. Moest ik hem ook naar een seksclub brengen. Hij lulde wel met me en hij gaf me ook een slokkie uit de fles die hij bij zich had, daar niet van, maar? Weet je wat 't is? Je ken geen hoogte van hem krijgen.'

Als ik me bij Brood voeg, valt mijn oog op een klein goudkleurig bordje naast de deur met de tekst: Huize Ria. Discrete Ingang Om De Hoek.
'Het mooie van het leven, vind ik,' zegt Herman,'dat je, terwijl je midden in je zoektocht maar Jezus zit, toch nog goed terecht kunt komen.'
Daarop wijkt de deur.

Ria zelve doet ons open. Iggy, Broods hond, die vanmiddag meemag van zijn baas, is het eerste binnen. Terwijl madam Ria ons voorgaat de smalle gang in en ons uit onze jassen helpt, drukt Iggy met zijn snuit de tussendeur open en meldt zich bij de meisjes. Iggy is geen onbekende hier, Iggy weet de weg.
Ik tel acht meisjes, die op en om een halvemaanvormige bank zitten of hangen. We zijn de enige klanten.”